Een selectie van favoriete gedichten.
Ik heb de winter liefgehad
Ik heb de winter liefgehad.
De adem aan het raam,
De holte in de ijsbloem.
Een stem die zegt, ‘Hij werpt zijn ijs.’,
Een driepunter, en dat op wintervoeten.
Het gele wonder van de distelvink
Verbleekt de vlammenwerper van de zon.
De vluchtige en vale vlokkenregen,
Verstijft op het behang van bomen.
De hermelijn verschiet van kleur
Uit bloeddorst naar de strot van hazen.
De sneeuw verdooft geluid tot gonzen,
Het knerpen heeft geen afstand die beklijft.
De rijp geeft stijfselbomen helderheid.
Jan Wolkers, 2000
Het leven in juni
Om mij heen is alles luidkeels in leven
de boer op zijn maaier, blatende schapen
in de esdoorn een zwartkop die roept
om een vrouwtje, uit bloemkelken klinkt
het geronk van een bij.
En ik leef ook maar moet dat zelf zeggen
want niets van al wat ik waarneem noemt mij.
Zoals je met vrienden wel praat over vroeger:
We waren aan zee, in een tent, heel gelukkig –
vraagt iemand: was jij daarbij?
Dus ben ik alleen in de tuin in de wereld
en om mij heen ademt alles en in huis
zit een man. Dit is het leven, schrijft hij,
deze ochtend in juni, de zwartkop zingt
en in de tuin zit zij.
Marjoleine de Vos, 2008
Het wordt donker, nu het werk gedaan is
Het wordt donker, nu het werk gedaan is
Vaag onderscheid je
(op weg naar huis)
de vertrouwde vormen.
Hier heb je gespit, gezaaid, geoogst,
één lange voorbije dag.
De dorre bomen
tekenen zich nog af.
De lucht is helder.
Het zal vriezen vannacht.
Frida Vogels, 2013
Cannes
In een woestijn van zon, dicht langs de zee
staan de platanen in een brede allee;
dorstige herten, plotseling betoverd
en in hun ren naar ’t water star gebleven,
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,
het wit gewei breed opgeheven.
Langs lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
M. Vasalis
Het recht op traagheid
Waarom zouden wij
u en ik
niet gerechtigd zijn
tot traag / leven.
Tot zeer / traag / leven.
Alle apparaten
mag u / uitzetten.
Stilstaan is
geoorloofd. Ten volle.
U mag ook
de ogen / sluiten.
Voor alles.
Zelfs eraan denken
hoeft niet.
U hoeft niet
te antwoorden.
U hoeft
niet / verder.
U mag hier blijven.
U hoeft / dit gedicht
niet uit te lezen.
Alexis de Roode
Eens
Eens zullen allen die
tussen ons kwamen,
zijn weggevallen – wie
weet nog hun namen …
Eens zal de vete zijn
bijgelegd
en zal vergeten zijn
ons bitter tweegevecht.
Eens zal het weer regenen
stil, zoals toen aan zee –
Kom mij dan tegen en
ga met mij mee.
A. Roland Holst
Laat
Vertraag.
Vertraag.
Vertraag je stap.
Stap trager dan je hartslag vraagt.
Verlangzaam.
Verlangzaam.
Verlangzaam je verlangen.
En verdwijn met mate.
Neem niet je tijd
En laat de tijd je nemen –
Laat.
Leonard Nolens, 2004
Wonderbaarlijke maand
dat was in de wonderbaarlijke maand
van bloesemingen en overvloed
toen mijn borstkas opstoof als papaver
ribben in sierpennen uitwaaierden
mei mijn magere taal openbrak
vergelijkingen vrat als vuur water
ik schaamde mij diep naar poldergewoonte
in loden jas tussen druppel en wind
ongevoelig bij takken struikgewas doornen
had ik licht opgevat
ik wreef haar in
en doorzichtig vernederend fonkelniezen
kwam over mij o wonder daar ging ik
men zou van minder uit schamen gaan
maar dit was mijn ziekte baarlijke liefde
Ramsey Nasr, 2004
Ben ik aan zee..
Ben ik aan zee
Hoor ik het dennenbos
Ben ik in t dennenbos
Hoor ik de zee
Maar luisterend aan
Een schelp
Hoor ik ze alletwee
Charlotte Mutsaers
Vandaag trekt de zomer…
Vandaag trekt de zomer
alle registers open. De berm
ziet geel van boterbloemen, warmte wordt
getoonzet door gonzende insecten.
Een tor beklimt een wankele
grasspriet: git op smaragd.
Verbluft lig ik onder een boom
en staar door ontelbare groene wimpers
in het kolossale blauwe oog
van de hemel die terugstaart
en me met een withete pupil
hypnotiseert zodat het lijkt
of ik als afzonderlijk wezen
ophoud te bestaan en onder ga
in een raadselachtig geheel.
Het voelt aan als het hoogtepunt
van een omhelzing, wat me herinnert
aan jou en onmiddellijk word ik
wat ik was: een kwantum vlees
en bloed, door een laagje huid
afgeschoten van zijn omgeving, incompleet
als zij en even onverklaarbaar.
Hanny Michaelis
Waar ik jou word
oor-ruisend deur ons houvassende kapasiteit
op hierdie kniebare aardmantel
kan ek nie nie-jy wees nie
jy nie niemand wees nie
ons nie nêrens wees nie
die ongehoorde behorende woord nie nie-gesê word deur ons nie
my hart haper — gewigloser as tevore dog brugbaar
daar waar ek anders as jy is begin ek dis waar
maar daar waar ek jy is
jy geword het sing ek buite myself ligte polsslae kwiksilwersingend
iets anderkant alle mensheid gekaats
Antjie Krog
Totaal witte kamer
Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken
nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik
dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal
de kamer wit maken, nu, nooit meer later
en dat wij dan bijna het volmaakte napraten
alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar
dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale
zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven
witter dan, samen –
Gerrit Kouwenaar, 2002
Onder de Appelboom
Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar.
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom.
ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom
toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom
en later hoorde ik vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.
Rutger Kopland, 1996
Daglicht
Uit chaos van lakens en
voorgevoel opgestaan, gordijnen
open, de radio aan, was
plotseling Scarlatti
heel helder te verstaan:
Nu alles is zoals het is geworden,
nu alles is zoals het is
komt het, hoewel, misschien
hoewel, tenslotte nog in orde.
Judith Herzberg
Een Herfstlied
Wanneer de herfst komt de opluchting.
Men is tot in de grond
vermoeid en leeggegeten,
heeft te weids en onverhoeds gebloeid.
Wie luistert beluistert de schrille zang van angst onder koepels
van zomerzon.
Het lichaam ligt verdoofd op het zand; wie durft
weet dat hij wacht, op lucht.
Voor het bevriest, voor sneeuw het bevrorene toedekt,
het gekleurde zijn kleur opgeeft, nu het seizoen van waarheid.
Nooit was het raam
meer raam, nu het toeschuift voor rookworst en lamplicht;
nooit
was er onder broek en trui meer besef van huid.
Nu eist het vermolmde zijn windrecht.
De storm mag de bomen bestormen, het bos mag zich vernielen
in regens van bloed en barnsteen. Er komt tijd voor wie tijd is
gekomen, onder de slagwind is het meer buiten dan ooit tevoren.
Nu mag de bange wachter tegen de grond te gronde, wordt hij
in aarde genoemd en genomen.
Anna Enquist, 1994
Tegenlicht
Straks mag de winterzon weer ondergaan
maar nu vernist hij nog de daklijst
van voorname huizen.
En laat het daarbij niet: een goudlawine
vult de straat, verpulvert
wederzijds de gevels.
De automobilist rukt zijn vizier
in aller ijl omlaag, de wandelaar
doet een stap opzij, krijgt zo
zijn perspectief terug:
Kijk, daar fietst een heel gewone engel.
J. Eijkelboom
Om jou
Het kind wurgt een kauw
Vingers zijn er om te graaien
Het puin glinstert van de dauw
Het duin staat in lichtelaaie
De uren jagen op elkaar
De dagen korten in elk seizoen
De weken halen elkaar in
De maanden verwelken
Het jaar is minder dan een vlinder
Minder dan de spin die ’s avonds
Hoop geeft en ’s ochtends rouw
Alom dit alles alleen om jou.
Hugo Claus, 2002
Poezië
Van mooie poëzie heb ik nooit zo erg gehouden
tenzij je niet merkte dat ze mooi was
zoals snel het licht
dat schampt langs een spoorrail
of de sneeuwvlok die smelt op de straatsteen
maar verder
heb ik van mooie poëzie nooit zo erg gehouden
tenzij ze heel mooi was
zoals toen je op de tramhalte stond
en ik je zag in het voorbijgaan
Remco Campert, 2007
Not a breath of wild air
Opstaan, zich haasten naar de inane daden-
Slapen, daar ’t leven morgen herbegint-
Zichzelf altijd- en waarvoor?- te verraden-
Hunkeren naar voorgoed te zijn bemind-.
Wees stil. Wat wacht aan ’t eind van alle paden?
De abstracte leegte en de volstrekte wind.
JC Bloem, 1937
Sneeuw
……het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden (2 Cor. 5:17b).
Toen sneeuw openbrak de oogen,dien verschen morgen,voelden mijn kleeren vreemd en koelbij het aankleeden, een geluksgevoelmaakte elke handeling ingetogen:bedachtzaam en overwogenheb ik me langzaam gewasschen,of iets heiligs me zou verrassen. Ik vond je beneden al aan’t zorgen.Je stond voor de open kachel gebogen,waarin houtjes waren geborgen,klaar om te worden aangestoken.Je had dezelfde gedachte. De kamer stond op een wonder te wachten;het plafond lag betogenvan blauw ontwaken;het bleef eeuwig bij achten. We hebben bezit genomenvan elkanders huivering,achtgevende op de hunkeringdaarachter……
Gerrit Achterberg, 1931